MIANDER
Huis voor psychiatrie en psychotherapie
Wat is psychotherapie?
Jan SCHOUPPE, lic. psych. & ped. wet., Gestalttherapeut
Lieve BARO, psychologe, psychotherapeut .
THERAPIE HEEFT VEEL GEZICHTEN
Psychotherapie is weliswaar een bekend woord, maar toch bestaan er ook veel misverstanden over. Zelfs mensen die een therapie achter de rug hebben, omschrijven meestal op zeer uiteenlopende wijze wat ze ervaren en geleerd hebben,
al naargelang de aard van het probleem waarvoor ze hulp gezocht hebben.
Het is niet verwonderlijk dat ze therapie gaan definiëren vanuit het gebied waaraan ze zelf hebben “gewerkt”; maar het resultaat is wel een verwarrende hoeveelheid totaal uiteenlopende bepalingen.
De ene zegt: “Therapie heeft me verlost van mijn angsten”; de andere stelt: “In therapie hebben mijn vrouw en ik allerlei misverstanden besproken, en nu kunnen we verder met veel minder wrijvingen”. Weer een andere: “Therapie is de bevrijding
van de ervaringen uit het verleden waaraan ik nog teveel vastgeroest zat.”
Iedereen zal dus zijn eigen definitie geven van therapie, en wel in functie van wat het voor hem persoonlijk betekend heeft. Maar het maakt wel duidelijk dat psychotherapie véél gezichten kan hebben, misschien wel evenveel als er mensen zijn ...
De therapeuten zelf maken het er ook niet gemakkelijker op. Ook zij hanteren een menigte verschillende omschrijvingen, deels samenhangend met de therapeutische richting waarin ze werden opgeleid, deels afhankelijk van de nadruk die ze leggen op sommige aspekten.
Enkele voorbeelden:
-
therapie is het op gang brengen van verandering
-
therapie is gericht op het krijgen van inzicht
-
het doel van therapie is het aanleren van nieuw gedrag
-
therapie is: een gezonde weg vinden voor de levensenergie
-
in therapie moeten mensen “zichzelf vinden”
-
therapie is: kiezen voor een nieuw “levensscript”
-
in therapie wordt het “ego” versterkt
-
therapie komt neer op het afleren van negatieve gewoonten
-
therapie is: stopzetten van het neurotische streven
Voor de niet-ingewijde kan het dus niet anders dan moeilijk zijn om uit al deze verschillende bepalingen het wezenlijke van psychotherapie te distilleren en een idee te krijgen van wat het eigenlijk betekent om “in therapie te gaan”.
Is er eigenlijk wel een gemeenschappelijke noemer te vinden?
GEESTELIJKE GEZONDHEID
Vermits iedere psychotherapeutische richting streeft naar psychische gezondheid, kunnen we wellicht in dit begrip een uitgangspunt vinden. Wat bedoelt men met “geestelijke” of “psychische” gezondheid?
Om het psychologisch vakjargon zoveel mogelijk uit de weg te gaan, gebruiken we hier een formulering van MASLOW, die stelt: “Psychische gezondheid treffen we aan bij mensen die in staat zijn zichzelf in (al) hun mogelijkheden te realiseren, volledig te functioneren binnen de grenzen van wat ze als ‘genetische’ mogelijkheden hebben meegekregen.”
Volgens MASLOW hebben mensen een ‘strevende aard’, schijnen een soort energiebron in zich te hebben welke hen doet verlangen naar méér, verder, breder, voller, zinniger, meer vervullend (FREUD noemde dat ‘libido’, MASLOW spreekt van een tendens naar zelfrealisatie). Hij bedoelt hier niet zozeer het zoeken naar meer rijkdom, prestige, goedkeuring of aanzien.
Het gezonde streven wordt gekenmerkt door vrede, zelfvervulling, neemt zichzelf en niet de anderen als maatstaf.
De psychisch gezonde mens zoekt naar mogelijkheden om het beste van zichzelf te maken, in zijn eigen sociale context en met zijn eigen capaciteiten. Slaagt hij daarin niet, dan voelt hij zich onbevredigd, gefrustreerd, zoekt hij naar ontsnappings-wegen; maar het streven blijft bestaan. Altijd weer zien we dat mensen blijven vechten tegen wat hen inperkt, tegenhoudt, afremt.
Naast die nood aan groei, aan zelfrealisatie, heeft ieder mens ook behoefte aan veiligheid, zekerheid, bescherming. Een gebrek aan veiligheid en zekerheid heeft een negatief effekt op de groei. Gedreven door angst klampen sommige mensen
zich vast aan het verleden, schrikken terug voor onafhankelijkheid, durven geen risico nemen, enz.
Beide krachten, de behoefte aan groei enerzijds, de behoefte aan veiligheid anderzijds, zijn eigen aan ieder menselijk wezen en vormen een fundamenteel dilemma in het menselijk bestaan. Ze zijn met elkaar verstrengeld in de zin dat zelfrealisatie en groei slechts mogelijk zijn wanneer er ook voldoende veiligheid bestaat.
Een kind dat zich bedreigd weet en onzeker is, zien we veel minder nieuwe dingen ondernemen en exploreren, ook al is ondernemingslust en exploratiedrang kenmerkend voor kinderen, ook al is dat in de eerste levensperiode de manier
waarop de kleine mens zijn mogelijkheden onderzoekt en “zichzelf realiseert”.
Inplaats daarvan zien we dat kind zoeken naar veiligheid, bijvoorbeeld door alleen de dingen te doen die door de omgeving expliciet goedgekeurd worden, door alleen iets te riskeren als mama in de buurt is, m.a.w. door zijn ondernemingsdrang min of meer op te geven omwille van de veiligheid.
De groeitendens wordt dan op de achtergrond geschoven en vervangen door gedrag dat erop gericht is om ouders en andere gezagsfiguren te behagen, en zich te vrijwaren van afkeuring en isolatie. Mutatis mutandis zien we hetzelfde patroon trouwens ook bij onszelf optreden: onzekerheid en een gevoel van onveiligheid doen ons eerder in de schelp kruipen dan dat het ons stimuleert om nieuwe mogelijkheden te verkennen.
Hoewel de behoefte aan zelfrealisatie kan afgeremd en op de achtergrond gedrongen worden, toch blijft de “energiebron” wel degelijk bestaan, zoekend naar vervulling. Mensen gaan dan omwegen gebruiken, men gaat zogenaamde compromissen zoeken, waarmee men zogezegd zowel “goedgekeurd wordt” als “vooruitgaat”.
Zoals de student die zich halfdood blokt om toch maar de eerste van de klas te zijn; of zoals degene die nooit kwaad mocht zijn en geleerd heeft om alles in te slikken. Of degene die lichamelijkheid leerde zien als iets slechts en nu afleiding gaat
zoeken in obsessioneel gedrag.
De groei-energie blijft dus wel aanwezig, maar ze is dan vaak “verkeerd gericht”: ze kan afglijden naar een streven dat niets meer te maken heeft met zelfvervulling, maar eerder een constant zoeken naar veiligheid weerspiegelt. Dat noemen we het neurotische streven: ik wil de mooiste, de beste, de slimste, de rijkste zijn ...
Hier géén vrede, geen zelfvervulling, maar constante onvrede, een gevoel van onvervuldheid, onverzadigbaarheid, een leven waar men de anderen als maatstaf heeft.
LEVEN MET DE NEUROSE
Men kan rustig stellen dat iedereen in zekere mate neurotisch is, geestelijk “ongezond” functioneert. Bijvoorbeeld wanneer we ons gedrag meer afstemmen op wat anderen van ons (lijken te) verwachten, inplaats van datgene te doen wat
eigenlijk “goed” is voor ons, wat we in feite willen. Of wanneer we ons vastklampen aan oude gewoonten, waarbij we ons wel zekerder voelen maar die ons ook ter plaatse doen trappelen. Of wanneer we onze beste krachten besteden aan het waarmaken van de identiteit die anderen ons toeschrijven. Of wanneer we handelen zonder nog goed te beseffen wat ons bezielt.
Neurose is geen ‘voorrecht’ van enkelingen die we als min of meer geestesziek bestempelen: we handelen allen neurotisch zodra ons gedrag niet meer afgestemd is op onze werkelijke noden.
We overleven dat meestal wel, natuurlijk. We leren leven met ontevredenheid, we leren ons neerleggen en opgeven, we laten onze idealen achter en worden ‘realisten’. Kortom, we proberen ons aan te passen aan de grenzen en beperkingen
die het (onveilige) leven ons heeft opgedrongen.
Wanneer mensen besluiten om “in therapie” te gaan, is het meestal slechts wanneer het leven onleefbaar geworden is, wanneer er een ‘breekpunt’ is dat signaleert: het kan niet verder, niet op deze manier.
Enkele voorbeelden:
-
wanneer voortdurende spanningen en constante zelfcontrole geleid hebben tot rugklachten;
-
wanneer de opgekropte kwaadheid tenslotte geleid heeft tot een depressie;
-
wanneer de angst voor het oordeel van de anderen tenslotte zo overheersend wordt dat men niet meer de deur uit durft;
-
wanneer men zijn driftbuien niet meer onder controle kan houden, tenzij door te drinken of te slikken;
-
wanneer men de gedachte aan zelfmoord niet meer kan opzijzetten, omdat eenzaamheid en isolatie ondraaglijk geworden zijn.
Vaak hebben mensen ernstige lichamelijke klachten of crisis-situaties nodig om het besef te laten doordringen dat het zo niet meer verder kan, dat er dringend iets moet gaan gebeuren.
En eens dat besef bestaat, kost het vaak nog heel wat tijd en moeite om de drempel naar therapie te nemen: men moet eerst nog de mythes (“therapie is alleen voor gekken”) en de angsten (“wat gaan ze daar met mij doen?”) overwinnen.
De stap naar therapie stelt men doorgaans uit vanwege het fundamentele gevecht tussen het verlangen naar en de angst voor verandering.
Maar stel: iemand wint zijn gevecht, komt tot een besluit, wil het risico nemen. Wat kan hij dan verwachten? Wat gaat er gebeuren? Wat is therapie?
THERAPIE IS ...
Vermits, zoals we hebben vastgesteld, elke vorm van therapie tenslotte gericht is op het bevorderen van de psychische gezondheid, is het wellicht zinvol om te gaan kijken naar de gemeenschappelijke uitgangspunten.
Welke vragen zal de therapeut zich stellen, onafgezien van de therapeutische methodiek die hij aankleeft?
Ten eerste zal elke therapeut, op zijn manier, zorgvuldig beluisteren wat de klachten zijn van degene die om therapie vraagt. Deze fase biedt ook de kans om “stoom af te laten”, waardoor men de problematiek ook rustiger kan bekijken.
Ten tweede zal een therapeut zichzelf (en wellicht ook aan de cliënt) de vraag stellen: welke gedragingen, welke gedragspatronen zijn hier een signaal van “afgebogen” of “verkeerd gerichte” energie? Vermits elke psychotherapeut zal streven naar geestelijke gezondheid bij zijn cliënt, zal hij dus ook een zicht moeten krijgen op welke punten deze persoon geestelijk ongezond funktioneert, en in welke gedragingen dit tot uiting komt.
Ten derde zullen therapeut en cliënt voor de vraag staan hoe deze verkeerd gerichte gedragspatronen in stand gehouden worden. M.a.w. hoe komt deze cliënt steeds weer terecht in hetzelfde neurotische gedrag, ook al zegt hij dat hij het eigenlijk
anders wil? Deze vraag kan er bijvoorbeeld toe leiden dat men op zoek gaat naar de verborgen voordelen van het ongewenste gedrag, gedrag dat dan wel pathologisch is maar zeer vaak groeide vanuit een streven naar veiligheid (het weze dan pseudo-veiligheid) die de cliënt niet graag wenst te verliezen. Therapeut en cliënt kunnen ook vaststellen dat de ‘ongewenste’ gedragingen mee in stand gehouden worden door een van de “systemen” waarvan de cliënt deel uitmaakt (een partnerrelatie, een gezin ...); de therapeut kan dan voorstellen om bvb. de partner te betrekken bij de therapie.
Ten vierde is er de vraag: Wat is de “lading” van deze gedragspatronen? Hoe diep zitten ze ingeworteld? Gaat het om slechte gewoonten die gemakkelijk af te leren zijn, of gaat het om patronen die hun oorsprong vinden in het verre
verleden van de cliënt?
Het antwoord op deze vraag zal mede bepalen welke de meest geschikte vorm is van therapie. We weten bijvoorbeeld dat slechte gewoonten vlot kunnen aangepakt worden via gedragstherapie; maar als de “lading” blijkt te bestaan uit onvervuld gebleven kinderlijke behoeften, zal men moeten uitkijken naar een diepergaande vorm van therapie. En dan is er tenslotte de vraag: wat moeten we in deze therapie dus proberen te veranderen, en als dat duidelijk is, op welke manier gaan we dat doen?
Cliënt en therapeut gaan samen bekijken wat er dient te veranderen (al of niet uitgedrukt in termen van gedrag). De concrete wijze waarop dit gebeurt, zal bepaald worden door twee factoren: enerzijds het psychotherapeutische model dat de therapeut volgt, en anderzijds de “fenomenologische” definitie van de cliënt.
Wat betekent dit?
DE THERAPEUT EN ZIJN SYSTEEM.
Als een cliënt goed op de hoogte is van de verschillende therapeutische richtingen, van de mogelijkheden en beperkingen die eraan verbonden zijn, van de (opleidings-)eisen die men aan een therapeut mag stellen, dan zou hijzelf voor een bepaalde therapeut en diens manier van werken kunnen kiezen.
Zo’n ideale situatie komt maar zelden voor. Meestal is het de therapeut zelf die vanuit zijn eigen opleiding en denkrichting, maar ook op basis van de aangeboden problematiek, zoekt naar de meest geschikte aanpak.
Elke (goede) therapeut heeft één of meerdere opleidingen in een of andere therapeutische methodiek achter de rug. Bijvoorbeeld: client-centered therapie, Gestalttherapie, systeemdenken, bio-energetica, transactionele analyse, psychoanalyse, primal therapy, gezinstherapie, enzoverder.
Voelt de therapeut aan dat zijn denkrichting niet zo geschikt is om te werken aan de specifieke problemen waarmee de cliënt zich bij hem aanbiedt, dan zal hij een andere therapeut voorstellen die volgens hem beter in staat is om de gepaste hulp te bieden.
Iemand kan zich bijvoorbeeld aanmelden met individuele klachten, die bij nader toezien vooral te maken hebben met de echtelijke moeilijkheden die al jaren aan de gang zijn: de therapeut kan dan besluiten om niet individueel te werken met deze cliënt, maar hem voorstellen om naar een relatietherapeut te gaan.
Als kritische consument kan deze cliënt natuurlijk besluiten om enkele verschillende introductie-weekends te gaan volgen, waardoor hij ook van binnenuit kan ervaren welke wijze van werken hem het beste vooruithelpt. Hij kan ook artikels of boeken lezen over therapie, maar dat geeft meestal een weinig duidelijk beeld over de vraag of een bepaalde vorm van therapie hem ligt. Of hij kan contact zoeken met mensen die een therapie achter de rug hebben en vanuit hun ervaring een idee kunnen geven van hun ex-therapeut en zijn manier van werken. Maar, zoals we gezien hebben, met de beperking dat elkeen dan therapie zal bepalen vanuit zijn beperkte ervaring.
DE CLIËNT EN ZIJN FENOMENOLOGISCHE DEFINITIE
De concrete vorm en inhoud van een psychotherapie wordt natuurlijk voor een groot deel bepaald door de werkwijze van de therapeut. Maar van even groot belang is de “fenomenologische definitie” die de cliënt geeft aan zijn probleem, zijn situatie en aan zichzelf.
Men bedoelt hiermee dat identieke gebeurtenissen door ieder mens op zijn individuele manier worden ervaren en beleefd, wat maakt dat men iemands situatie slechts kan begrijpen wanneer men niet alleen de objectieve geschiedenis kent, maar tevens de wijze waarop de persoon deze geschiedenis heeft beleefd.
Iedereen is bijvoorbeeld ooit voor het eerst bij de tandarts geweest, maar het belang van die gebeurtenis wordt pas duidelijk wanneer men ook weet hoe mensen dat eerste bezoek ervaren hebben, wat het voor hen heeft betekend.
In therapie zou men kunnen proberen om bepaalde problemen te “klasseren” onder een bepaald etiket, maar dat zal niet wegnemen dat iedere cliënt zijn probleem op zijn eigen manier zal ervaren, samenhangend met zijn eigen aard, zijn voorgeschiedenis, zijn context, zijn subjectieve betekenisgeving. Dat heeft voor de therapie een aantal consequenties.
De therapeut kan niet zomaar het probleem van de cliënt opzoeken in de cataloog en dan de passende therapeutische techniek uit de grote “trukkendoos” toveren. Goede therapie houdt in dat de therapeut eerst en vooral luistert naar, en probeert zich in te leven in de subjectieve belevingswereld van zijn cliënt, vermits hij slechts op deze manier een zicht kan krijgen op het belang, het gewicht en de ernst van het probleem.
Vanuit dat fenomenologische zicht (waarin objectieve feiten en de subjectieve ervaring vervat zitten) kan hij met zijn cliënt gaan zoeken naar verandering. Daarnaast blijft een cliënt ook een individu met zijn eigen sterke en zwakke kanten, met zijn eigen kapaciteiten. Ook die persoonlijke kenmerken hebben een invloed op de vorm van een psychotherapie: ze bepalen namelijk in welke mate deze cliënt “vatbaar” zal zijn voor bepaalde therapeutische methoden. Het is bijvoorbeeld vaak zéér verhelderend om te werken met de dromen van mensen, maar sommigen dromen niet (of herinneren zich nooit een droom).
Om bepaalde veranderingen op gang te brengen kunnen fantasie-oefeningen een machtig middel zijn, maar de ene mens heeft nu eenmaal meer fantasie-capaciteiten dan de andere. Ook inzicht in zichzelf kan soms wonderen verrichten, maar inzicht vereist een zeker intellectueel niveau.
Kortom, de persoonlijkheid en het karakter van de cliënt bepalen in aanzienlijke mate mee het aangezicht van de therapie, en zelfs de duur ervan: een therapeut moet zich nu eenmaal aanpassen aan het ritme van zijn cliënt; wanneer hij te snel zou willen werken, kan de cliënt “niet meer volgen”.
OPNIEUW: WAT IS THERAPIE ?
Samenvattend kunnen we nu psychotherapie omschrijven als een gezamenlijke zoektocht, die gewoonlijk een aanvang neemt bij een crisissituatie. Elke therapeut zal met iedere cliënt zorgvuldig nagaan waar het probleem “in de grond” over gaat. Vanuit die fenomenologische definitie zullen ze samen zoeken naar alternatieve wijzen van gedragen en betekenisgeven, die “gezonder” zijn en een beter antwoord geven opwat de cliënt écht nodig heeft.
En de concrete werkwijze zal gestalte krijgen vanuit de denkrichting van de therapeut enerzijds, en vanuit de eigenheid en de mogelijkheden van de cliënt anderzijds. Therapie zal dus noodzakelijkerwijze 101 gezichten hebben, of liever: zoveel
gezichten als er mensen zijn. Tegelijk blijft het uiteindelijke doel toch steeds hetzelfde: hoe leer ik mijn echte behoeften onderkennen, hoe vind ik de middelen om in mijn leven en in mijn omgeving het beste van mezelf te maken?